Veelgestelde vragen met betrekking tot medicatie
Medicatie bij immuuntherapie
De toepassing van immuuntherapie in het AVL is de afgelopen jaren sterk toegenomen. U zal deze patiëntengroep dan ook steeds vaker zien in de spreekkamer. Maar welke medicatie mag u nu wel of niet voorschrijven bij patiënten die immuuntherapie krijgen?
Het werkingsmechanisme van immuuntherapie – het stimuleren van het eigen immuunsysteem tegen maligniteiten – maakt deze patiëntengroep kwetsbaar voor interacties met andere geneesmiddelen en vatbaar voor immuungerelateerde bijwerkingen.
Corticosteroïden
De belangrijkste groep geneesmiddelen waarmee u moet oppassen, zijn systemische corticosteroïden (zowel oraal als parenteraal). Het immuunsuppressieve effect van deze corticosteroïden interfereert direct met het beoogde werkingsmechanisme van immuuntherapie en kan zo de effectiviteit van de oncologische behandeling verminderen. Bovendien kunnen corticosteroïden de vroege symptomen van immuungerelateerde bijwerkingen maskeren, wat tijdige diagnose en behandeling ervan moeilijker maakt. Het voorschrijven, zelfs voor gangbare indicaties zoals een COPD-exacerbatie of allergische reactie, moet daarom altijd in goed overleg met de hoofdbehandelaar in het AVL te gebeuren. Hetzelfde geldt voor andere immuunsuppressieve middelen. Topicale en inhalatiecorticosteroïden vormen een lager risico, alleen kan de noodzaak voor het inzetten van deze medicatie belangrijke informatie zijn voor de oncoloog, aangezien het ook kan wijzen op een mogelijke immuungerelateerde bijwerking. Ook bij toepassing van deze middelen wordt overleg aangeraden.
Protonpompremmers
Een tweede aandachtspunt betreft protonpompremmers (PPI’s). Hoewel deze middelen frequent worden voorgeschreven, is voorzichtigheid geboden. Met name de combinatie van een PPI met nivolumab lijkt geassocieerd te zijn met een verhoogd risico op (interstitiële) nefritis, wat tevens een immuungerelateerde bijwerkingen kan zijn. Een kritische evaluatie van de indicatie en overweging van alternatieven wordt aangeraden.
Antibiotica
Een ander voorbeeld is het voorschrijven van antibiotica. Er zijn aanwijzingen dat breed-spectrum antibiotica de effectiviteit van immuuntherapie kunnen verminderen (mogelijk via verstoring van het microbioom). Minstens zo belangrijk is echter de reden voor het voorschrijven: een infectie of ontsteking (bijv. colitis, pneumonie) kan een bijwerking van de immuuntherapie zijn. Het informeren van de oncoloog over zowel de indicatie als het voorgenomen antibioticumgebruik is daarom belangrijk.
Levende vaccins
Ten slotte zijn levende vaccins doorgaans gecontra-indiceerd gedurende actieve behandeling met immuuntherapie en dient er aandacht te zijn voor medicatie die de nier- en leverfunctie kan beïnvloeden.
Al met al is het belangrijk om u ervan bewust te zijn dat een patiënt met immuuntherapie behandeld wordt. En in het geval van een nieuwe klacht of symptoom waarvoor medicatie wordt overwogen, stil te staan bij de mogelijkheid dat deze klacht zelf een uiting is van een immuungerelateerde bijwerking. Hiervoor geldt het advies om laagdrempelig contact te houden met de oncologisch hoofdbehandelaar.